Maandag
Zeer goedkoop vliegen we van Brussel-Charleroi naar Figari, een klein vliegveld in het zuiden van Corsica. Nadeel van zo'n goedkope vlucht is de onmogelijke vertrektijd, midden in de nacht; voordeel daarvan is dat we meteen al een volle dag op het eiland kunnen verblijven. Onze huurauto staat klaar bij het vliegveld en we vertrekken naar onze eerste bestemming: Bonifacio.
Bonifacio is een bijzondere plaats op een vreemd gevormd schiereiland in het uiterste zuiden van het eiland. Het torent zo'n tachtig meter boven de zeespiegel uit op grillige krijtrotsen. Ze doen denken aan de rotskusten bij Dover, maar dan omgeven door een azuurblauwe zee. Het dorp zelf is een labyrint van smalle straatjes en arcadebogen en autorijden is er een kunst op zich. Neem zeker een kijkje bij het Cimetière marin, een kerkhof op de uiterste punt van de landtong; het is een dorp op zich.

Als lunch bestellen we meteen une assiette Corse om kennis te maken met de bekendste specialiteiten: vleeswaren (charcuterie) en diverse geiten- en schapenkazen. De smaken zijn vooral heel erg sterk en we bedenken nu al plannen hoe we deze spullen in Nederland gaan krijgen zonder dat de rest van onze bagage voor altijd naar vlees en zweetvoeten zal ruiken.
We maken een rondrit over de zuidpunt van het eiland en stoppen hier en daar voor een wandeling. Vanuit de verte ligt Bonifacio er nog veel mooier bij op de witte rotsformaties. Wie de andere kant op kijkt, ziet Sardinië liggen op zo'n twaalf kilometer afstand. Groene hagedissen schieten overal voor je voeten weg en de geur van rozemarijn en lavendel is heerlijk door het overal op Corsica aanwezige maquis: ondoordringbaar struikgewas.
Dinsdag
Op dag twee rijden we van Bonifacio naar Porto-Vecchio, een havenstadje aan de oostkust van het eiland. Bij aankomst is het lunchtijd en we nemen plaats op een terras aan zee en bestellen de plaatselijke specialiteiten: aubergine op Corsicaanse wijze en aziminu: een traditionele bouillabaisse. De soep ligt vol met mosselen, witvis, garnalen en aardappelen en de aubergines, waar ik normaal helemaal niet van hou, zijn zacht in de oven gestoofd in een tomatensaus. Geen kleffe, sponsachtige massa, maar een heerlijk gerecht.
In het stadje is een duidelijk gemarkeerde toeristische wandeling langs alle belangrijke bezienswaardigheden. Nadat we deze hebben gelopen, maken we nog een ritje door de omgeving. Ons oog valt op een klein parkeerplekje een pad de bergen in. We parkeren onze auto en wagen het erop. We volgen de in onze ogen meest logische route door het maquis. Het eerste interessante punt waar we halt houden is een rots in de vorm van een indianenhoofd. Op het eindpunt van het door ons gekozen pad, na een klim van zo'n 125 meter, staan we op het puntje van een rots met een fenomenaal uitzicht over de ons omringende baaien. Het was een half uurtje ploeteren, maar het was het meer dan waard. Voor liefhebbers: de parkeerplaats bevindt zich op N41 36.116 E009 19.323

Woensdag
Onze autorit is vandaag wat 'spannender'. We willen naar de westkust, dus steken we recht over, dwars door het centrale gebergte. Na een rit langs vele haarspeldbochten, op de voet gevolgd door Corsicanen die zich in het verkeer gedragen als Fransen, arriveren we in Sainte-Lucie-de-Tallano. Hier zullen we de komende twee nachten doorbrengen in een chambre d'hôte.
Op het dorpsplein ligt een restaurantje waar we de lunch gebruiken. We eten een lekker konijntje, maar het typisch Corsicaanse treffen we deze keer in het nagerecht. Kastanjes vormen de basis van veel gerechten hier. Ze worden puur gegeten, maar ook verwerkt tot pasta, dranken en tot bloem. Wij eten in Sainte-Lucie een flan van kastanjebloem. Die is zo lekker dat we er later voor zullen terugkeren.
We maken al een kort uitstapje naar de westkust: Propriano. Zoals bij elke toeristische locatie die we aandoen, hebben we zowat de laatste officiële parkeerplaats. Gesprekken met de plaatselijke bevolking leren ons dat we hier op het juiste moment zijn. In de zomer vertienvoudigt het aantal 'inwoners' van Corsica en het is er nu al aan de drukke kant. Het dorpje stelt niet zo veel voor, maar de baaien die omringd worden door prachtige bergen zijn de moeite waard.
Terug op weg naar Sainte-Lucie zien we toevallig een interessante constructie verborgen in het groen langs de weg. We parkeren de auto (N41 39.369 E008 58.863) en gaan een kijkje nemen. Het blijkt een Genovese brug te zijn. Een acht meter hoge stenen brug over een riviertje. De brug is zo hoog, omdat de rivier door water uit de bergen in een mum van tijd meters kan stijgen. Iets verderop ligt een lelijk betonnen bruggetje vanaf waar je de mooie brug prima kunt bekijken en fotograferen.

Donderdag
De hoofdstad Ajaccio staat vandaag op het programma. Al mijn hele leven vraag ik me af hoe je dat uitspreekt en vandaag leer ik dat het Aázjaksjó is. Deze stad is vooral bekend, omdat Napoleon Bonaparte hiervandaan komt. Dat is dan ook op veel plekken te zien. Restaurants zijn naar hem vernoemd en iets buiten de stad, bij de Napoleonsgrot, staat een enorm standbeeld van de oude Franse leider. We hebben niet erg goed rekening gehouden met de plaatselijke feestdagen: het is Dag van de Arbeid, dus heel veel is er niet te doen vandaag. Vandaar dat we al snel verder rijden naar de Iles des Sanguinaires, de Eilanden der Bloeddorstigen. Deze vinden we zo'n vijftien kilometer ten westen van Ajaccio. De naam klinkt heel spannend, maar Sanguinaires is slechts een verbastering van Sagone, de naam van de golf waarin de eilanden liggen. Heden ten dage zijn ze slechts nog bewoond door aalscholvers en meeuwen, maar op de eilanden tref je nog een Genovese toren, een vuurtoren en, voor de goede opletter, zelfs resten van een lepraziekenhuis aan.

's Avonds keren we terug naar Sainte-Lucie voor de kastanjeflan, maar ook voor een laatste culinair experiment: brocciu. Dit is een jonge kaas die zowel van geiten- als van schapenmelk wordt gemaakt en wordt geleverd als een bal wrongel. De kaas wordt puur gegeten, of verwerkt in allerhande streekgerechten, waaronder de cannelloni met brocciu die wij kiezen. Ook dit experiment mogen we als geslaagd beschouwen.
Vrijdag
We willen onze ochtend besteden aan een bezoekje aan Sartène. Dit stadje ligt tussen Sainte-Lucie en Figari, waar om twee uur onze vlucht vertrekt. Gebrek aan parkeerplaatsen doet ons enkele rondjes door het stadje rijden, waarna we koers zetten naar het vliegveld. Het blijkt een goed idee om daar wat eerder heen te rijden, want de bewegwijzering in de buurt van het vliegveld is erg onduidelijk. Na de nodige omzwervingen rondom Figari belanden we op Figari Airport, waar we de auto inleveren en wachten op ons vliegtuig.
Lees hier deel 1, deel 2, deel 3 en deel 4 van onze roadtrip langs het Werelderfgoed in Frankrijk.