
Dan heb je die mooie reis gemaakt en staat je computer vol met foto’s. Hoe hou je die mooiste momenten vast in huis? De beste tips om je reisfoto's dagelijks terug te zien.
Wie zichzelf eens wil trakteren op een ongenadig harde klap in het gezicht, raad ik aan te landen op Cherémetiévo Airport. Snauwende douaniers, kindsoldaten, jaren ’60 formica en KGB-Engels; voor wie houdt van de films die SBS6 ‘s middags tussen twee en vier met schaamte uitzendt, is dit het paradijs.
Maar wie van recentere films houdt en elementaire omgangsvormen hoger in het vaandel heeft, vindt in deze met zorg geconserveerde filmset slechts het voorgeborchte van de hel: Moskou. De huidige hoofdstad van een land dat, zo leerde ik op hardhandige wijze, draait om conflicten. Om tegenstellingen.Ik moet ongeveer negen jaar oud zijn geweest toen Michael Apted zijn Gorky Park in première zag gaan. Te jong om deze thriller te mogen zien en te dom om hem te begrijpen, zag ik hem pas jaren later bij het toen nog niet verramsjte Veronica. Niet zozeer de gruwelijke moorden in het Moskouse park bleven me bij, als wel de ongenadige tegenwerking die inspecteur Renko (gespeeld door de briljante William Hurt) ondervond bij zijn onderzoek. Samen met de hartelijke ontvangst van de levensmoede Duitser Matthias Rust –die, alle peperdure Koude Oorlogradars ten spijt, zijn Cesna parkeerde op het Rode Plein-, het intrieste relaas van Elton John’s Nikita en de constante negatieve Amerikaanse beeldvorming voedde het mijn haat tegen de Russen. Maar als zoon van pacifistische ouders –Liever een Rus in m’n keuken dan een raket in de tuin- kon ik met dat gevoel nergens heen. Sterker nog; ik moest solidair met ze zijn. Russische literatuur lezen, geen Rocky-films kijken en als het even kon hardop Anatevka –‘If I were a rich man, la die die die, la die da’- meezingen. Ooit, zo beloofde ik mijzelf, zou ik aan gene zijde van het gordijn zelf poolshoogte nemen. En al bestaat dat gordijn al lang niet meer, het innerlijke conflict uit mijn jeugd –verdienen ze nou medelijden of vrees- moest worden opgelost. Mijn eerste, voorzichtige, conclusie luidt dat niet elke Rus onze kerstboter verdient.
Zeventig jaar communisme doet rare dingen met een volk. Net aangekomen in een land dat als eerste een mens in een baan rond de aarde schoot, reed ik, vele jaren later, over een kapotte snelweg zonder middenberm richting centrum. Behaalde resultaten in het verleden bieden inderdaad geen garantie voor de toekomst. De weeë lucht van diesel met een te laag octaangehalte, verlopen hoertjes die verlopen auto’s tot een halt proberen te verleiden, half afgemaakte gebouwen; als je niet beter zou weten, zou je jezelf ergens in Moldavië wanen. En zoals vliegveld en snelweg contrasteren met wat je logischerwijs zou verwachten, zo is Moskou een tegenstelling in zichzelf. De klassieke beelden die je kent van het NOS-journaal –Peter voor het Rode Plein, Peter voor het Kremlin, Peter voor de Basiliuskathedraal- staan nog fier overeind temidden van een zee van commercie. Terwijl Prada, Bentley en McDonalds al letterlijk aan de poorten van het Kremlin staan en de corruptie de samenleving tot in de wortel heeft aangetast, ademt de stad nog iets van haar oude glorie. Het ‘glorieuze’ verleden van Rusland, als een mantra bezongen in Sovjettijd, heeft de mensen voorgoed een misplaatst gevoel van trots gegeven. Dat, misschien, is het grootste conflict: de verhouding tussen geschiedenis en werkelijkheid.
De tijd dat blonde mannen en vrouwen met stalen armen en vierkante borsten breed lachend het graan van overvloedige velden sneden, dat elke expeditie van het Rode Leger een zegetocht was en dat Rusland op wetenschappelijk, artistiek en intellectueel niveau de toon zette, ligt inmiddels achter ons. Als het al ooit zo was. Het besef van dit verval en dat van de voorgoed verloren ‘voorsprong’, maakt misschien wel dat de Rus zich doorgaans zo schofterig opstelt ten opzichte van buitenlanders. Die hebben immers nooit geleden onder censuur of propaganda en zijn in staat deze ballon van zelfverheerlijking moeiteloos door te prikken. Natuurlijk, haast ik mij erbij te zeggen, geldt deze puur persoonlijke beschouwing niet elke Rus. Mensen die ook maar een beetje Engels of Frans spreken, zijn meer dan bereid je te helpen. Opnieuw een conflict.
Na de bloedhitte van Moskou, was de treinreis naar het 28 uur noordelijker gelegen Archangelsk een verademing. Daar vind je nog een zon die weigert onder te gaan en de authenticiteit van een verder volledig geïsoleerde provinciestad. Een stad waarin Lenin en Stalin gebroederlijk naast elkaar zijn blijven staan en zo, vanaf hun granieten sokkels voor troosteloze Chroetsjov-flats, waken over het welzijn van hun commune. Wat ook een verademing was, was dat alle aardige Russen in mijn trein bleken te zitten. Volgens treintraditie werden mij voortdurend kopjes thee aangeboden en werd ik bij aankomst in de vervallen havenstad zelfs uitgenodigd de nacht door te brengen in huiselijke kring. Dat de jongen die mij uitnodigde voor het eerst in zes jaar weer zijn familie zou zien, vormde blijkbaar geen enkel bezwaar.
Gastvrijheid is niet situatiegebonden; het is er of het is er niet.
Het leven in een stad waarop Glasnost en Perestrojka nauwelijks invloed lijken te hebben gehad, staat in schril contrast met het leven in de meer kosmopolitische Russische steden. Het verloopt er uiterst traag, temeer omdat elke noodzaak tot haast of geld verdienen er ontbreekt. Dure auto’s, mode, luxe winkels: wat moet je ermee in een stad waar het negen maanden per jaar winter is en gemiddeld twintig graden onder nul.
Hoe anders en verlaten Archangelsk ook mocht zijn, erg lang ben ik er niet gebleven. De enige reden om hier naar toe te komen was, behalve de afwijkende naam, mijn liefde voor het onbekende. En dit hier had ik nu wel zo’n beetje gezien. In een spectaculaire treinreis, die voerde langs oeroude houten nederzettingen, zwaaiende kinderen en eindeloze berkenbossen, reed ik met een enorme, bewuste omweg weer terug de beschaving in. En ook deze treinreis bracht weer de contacten waarzonder ik een wel heel eenzijdig beeld van Rusland had gekregen. Een fragiel officiertje –zo weggelopen uit Tolstojs Oorlog en Vrede- en een aanstekelijke bariton maakten de schier eindeloze reis tot een belevenis van jewelste. De laatste wist mij overigens te behoeden voor een gewisse standrechtelijke executie door mij een venijnige trap tegen de enkels te geven toen ik –zalig, zij die onwetend zijn- de militaire wanprestaties van het Rode Leger met het officiertje wilde bespreken. Deze fysieke censuur schiep meteen duidelijkheid: Zolang het maar niet over Tsjetsjenië, de Koersk, de onder Poetin gedecimeerde persvrijheid of een ander gloeiend hangijzer ging, verkeerde ik in aangenaam gezelschap.
Eenmaal in Sint Petersburg, de eindbestemming van mijn reis, begreep ik opeens de gespannen verhouding tussen het Oosterse Moskou en deze Westerse stad. Nog geen driehonderd jaar oud, vormt hij –volgens Nikolaj Gogol is Moskou een moeder en Sint Petersburg haar zoon- in alles de tegenpool van de rest van Rusland. Classicistische architectuur, brede boulevards, grachten en een overdaad aan monumentaal Romeins jatwerk, alles gesitueerd in een gevaarlijk Fins moeras, maken deze stad tot een verdacht buitenbeentje. Russen mogen dan prat gaan op de literatuur, de kunst en de culturele erfenis van Sint Petersburg, de Westerse invloeden die de stad in zo’n korte tijd tot zo’n grote hoogte hebben weten te stuwen verfoeien ze tegelijkertijd. Al kunnen ze dat niet erg lang volhouden; weinig in Rusland is echt authentiek. Zo’n beetje alles is rechtstreeks geïmporteerd uit het buitenland –inclusief het ‘communisme’ van Marx en Engels, beiden Duitsers- en is daarna al dan niet verbasterd. Welbeschouwd is het ‘echte’ Russische culturele erfgoed pas zo’n driehonderd jaar oud. Toen Tsaar (Ceasar) Peter terugkwam uit de Nederlanden en zijn volk per decreet opdroeg de baarden af te scheren en eens wat aandacht aan kleren en manieren te besteden, is het balletje gaan rollen. Weliswaar liepen de Russen de culturele achterstand op Europa in no time in, maar het vertrekpunt was toch epigonisme. Alles om in de Europese pas te lopen. Voor de Rus iets dat hij niet graag zal willen erkennen, en daarom een blijvende identiteitsworsteling.
Helaas bleek in Sint Petersburg ook dat mijn zingende treinvriend van geen wijken wilde weten. Hij nodigde mij uit bij zijn vrienden, nam mij mee naar concerten en familie-uitjes en nam me zodoende de regie over mijn reis uit handen. Opnieuw stond ik voor een conflict. Het zoveelste. Waar ligt de grens tussen vriendelijk bedanken en een totale klootzak zijn? De gastvrijheid, waar ik –O, schuldgevoel- zoveel aan te danken had, begon me naar de keel te grijpen. Stilaan begon ik uit te kijken naar de dag dat ik weer naar huis mocht gaan.
Ruim twee weken lang heb ik gebalanceerd op een uiterst dunne lijn tussen onverenigbare uitersten. Tussen geschiedenis en werkelijkheid, bewondering en afgrijzen, euforie en melancholie. En uiteindelijk zelfs tussen vriendschap en vijandschap. Maar hoe gelukkig ik ook was toen ik, na een laatste hardhandige por van een douanier, eindelijk koers mocht zetten naar Amsterdam, eenmaal hier denk ik met heimwee terug aan mijn korte maar enerverende trip. En in deze tegenstelling ligt het misschien wel het grootste conflict besloten. Gras lijkt altijd groener daar waar je niet bent. Zelfs in Rusland