
Als je in Brazilië bent en omgeven wordt door überhippe bikini`s wil je als vrouw toch een beetje meedoen met de laatste trends.
Toen ik mijn vakanties nog ieder jaar doorbracht in Portugal ondekte ik al dat de hipste bikini`s uit
De eerste keer dat ik iemand over de Amazone hoorde praten, was ik stomgeslagen. Stomgeslagen en vastberaden. Ooit zou ik deze rivier, met zijn lengte van zesduizend kilometer de langste ter wereld, in zijn geheel bevaren. Het moest ongetwijfeld een spectaculaire reis zijn. De rivier wurmt zich door donkere wouden, glijdt door eindeloze vlakten, passeert authentieke indianendorpjes en zwelt uiteindelijk aan tot een enorme stroom om zich met geweldige kracht in de Atlantische oceaan te storten – tenminste, zo stelde ik het mij voor.
© Foto: Neil Palmer/CIAT
In eerste instantie wilde ik de reis maken die Francisco de Orellana, een kapitein in de expeditie van Pizarro, in 1541 ondernam. Hij was op zoek naar voedsel, ik naar avontuur. De Orellana zakte de Rio Napo af en kwam zo per ongeluk op de Solimoes, de rivier die later Amazone wordt. Waar De Orellana zonder problemen het huidige Peru invoer, werd ik echter drie dagen vastgehouden op een militaire grenspost, en uiteindelijk teruggestuurd naar Ecuador. Via een enorme omweg en ruim twee weken vertraging kon ik het nog eens proberen. Iquitos, de geïsoleerde junglestad van Peru, zou mijn nieuwe vertrekpunt zijn.
Iquitos leek een verlaten stad. Het asfalt lag in de straten te smelten en straathonden liepen schichtig op en neer. Onder afdakjes speelden oude mannen domino en zo nu en dan hijgde er een man op een fietstaxi voorbij. De stad wachtte gelaten op de dagelijkse regenbui die, zo rond een uur of vier, de ergste hitte zou verdrijven. In de haven, een levendige modderpoel, trok niemand zich wat aan van de hitte.
© Foto: Gerhard Rosenberger Wikimedia Commons
Als mieren krioelden honderden mensen in en uit de boten die, in het voor goed vervuilde water, lagen te wachten op vertrek. Grote stalen bakbeesten die meer op containers leken dan op schepen. Eén van hen zou de volgende dag naar Santa Rosa vertrekken; een drie daagse tocht naar de grens met Colombia en Brazilië. In al mijn naïviteit reserveerde ik een plaats waar ik mijn hangmat op zou kunnen hangen. Dat had ik net zo goed niet kunnen doen want toen de boot vertrok, hing ik boven de motor, en naast de WC.
Mijn panoramische hangplaats was ingenomen door iemand die 's ochtends al was gekomen en niet, zoals ik, twee uur voor vertrek. Het zou niet het enige ongerief blijken. Met een paar uur vertraging gleed de ark de nachtelijke Amazone in. De reis was begonnen. Alleen hiervoor had ik deze reis al niet willen missen; wakker worden in een hangmat terwijl de nevel nog op de rivier ligt. Met een roestvrijstalen kop koffie klom ik naar het dak en luisterde ik ademloos hoe het oerwoud tot leven kwam. De boot ploegde zich ondertussen, afgeladen met mensen, benzinevaten, dieren, bouwmaterialen en andere – niet nader te definiëren -goederen, door het bruine water. Het zelfde water waar we ons mee moesten wassen en waar de kok soep van trok. Naast mij waren de enige twee andere toeristen komen te hangen. In de illusie dat er nog genoeg ruimte was, had dit Amerikaanse biologenpaar hun kingsize hangmat opgehangen. Hiermee werd ik definitief richting WC verwezen.
In de volgende dagen leerden Colombiaanse kinderen mij wat Spaans en kreeg ik van de oudere passagiers een andere les; lijdzaamheid. Waar ik noodgrepen als boeken, muziek en alcohol nodig had om de tijd te doden, staarden zij in volledige apathie uren in het niets. Voor hen was deze reis een noodzakelijk kwaad, en de rivier de enige weg door de jungle.
Hoe ik het ook probeerde uit te leggen, ze wilde er niet aan. Waarom zou je in vredesnaam, en uit vrije wil, drie dagen op een drijvende infectiehaard willen zitten. Als je dan toch zo nodig moest reizen, waarom dan niet eerste klas. Deze boot, zo begreep ik uit hun verhalen, was voor hen wat de trein is voor Nederlanders. Of beter: de buurtbus. Dit is de enige mogelijkheid om in de verste uithoeken van het Amazone-bassin te komen. Dit beseffend, en de kotsende hond onder mijn hangmat negerend, nam ik me voor nooit meer te klagen over het Nederlandse openbaar vervoer. Hoe vervelend het ook mag zijn, het kan nooit langer dan een paar uur duren. Zo'n bootreis drukt je met je neus op je eigen klein(zerig)heid. Ergernis uit verwendheid, klagen bij gebrek aan slechter.
Desalniettemin was ik opgelucht toen op de derde dag Santa Rosa aan de einder verscheen. Drie dagen door een redelijk eentonig landschap varen, had de boot veranderd in een stal. De povere hygiënische voorzieningen waren al op de eerste dag gesneuveld en de lucht aan boord was, mede door het platte stalen dak, niet meer te harden. Het een en ander werd in de hand gewerkt door een kok die meende het eten in een afgedankt olievat te moeten koken.
Toen we aanmeerden bleek het dorp in een hangmat te liggen. De zon smoorde elk initiatief om iets te ondernemen in de kiem. Ergens onder een boom vond ik een douanier in boxershorts bereid mijn paspoort te stempelen. Brazilië wachtte aan de andere kant van de rivier op me. En terwijl de kano mij naar de overkant wankelde, en ik Peru definitief achter me liet, besefte ik dat het eerste deel erop zat.
Eenmaal in Leticia (blijdschap), Colombia, kon je een taxi nemen naar Brazilië. Binnen een uur zag ik al mijn beelden bevestigd, al mijn stereotyperingen gerechtvaardigd. Overal zag je voetballende kinderen, uitbundige mensen, prachtige meisjes en de – immer aanwezige – oude mannetjes op de bankjes. Voor dat ik het wist bevond ik mij in Tabatinga, de Braziliaanse evenknie van Leticia. Het enige verschil was dat hier alles in de kleuren groen en geel was geschilderd. Daar, in de haven van Tabatinga, lag mijn geluk. Er vertrok slechts één boot per week richting Manaus en deze lag zojuist op stoom te komen. Ruim, schoon en kleurrijk verschilde deze in alles met het wrak dat ik zojuist had verlaten. Het was mijn eerste kennismaking met Brazilië. Op de boot was het een groot feest; Samba, zon en voetbal. Vooral veel voetbal. Juist op dat moment moest Brazilië zich kwalificeren voor Sydney. Groot vuurwerk als Chili tegen Argentinië scoorde, hoongelach als Paraguay tegen de gele kanaries miste. Onnodig te vermelden dat ze zich uiteindelijk hebben geplaatst. Met mijn nieuw verworven vrienden Adriano – fantast en privé-detective – en Tim – een wereldvreemde Brit die zich voor had genomen rokend ten onder te gaan – dronken we deze hoorn des overvloeds tot op de bodem leeg.
© Foto: leondeniscf Pixelbay
Ondertussen viel de Amazone me erg tegen. De grote stroomversnellingen bleven uit en ook de dieren lieten zich niet zien. En wat de indianen betreft, zij kwamen in speedbootjes langszij en leken in de verste verte niet op het clichébeeld dat ik van hen had. Het beeld van de Amazone, de woeste rivier uit mijn jeugd, moest dringend worden bij gesteld. Het enige wat van dit ideaalbeeld overeind bleef, waren de uitgestrektheid en de onvoorstelbare grootsheid van de rivier.
Na vijf dagen varen bereikten we Manaus. De voormalige parel van de Amazone, uit de tijd dat ze nog het epicentrum van de rubberhandel was, lag er verloren bij. De Zona Franca, een belastingnoodgreep uit 1967, had haar sporen nagelaten. Grote fabrieken, olietankers en schreeuwerige lichtreclames ontnamen je het zicht op de historische stad. De opera – theatro Amazonas – de Mercado municipal en de statige gebouwen hebben er zichtbaar onder te lijden gehad sinds Sir Henry Wickham erin slaagde rubberboomzaadjes naar Londen te smokkelen. Nu moet Manaus het hebben van het ecotoerisme en de goedkope industrie.
Na me een paar dagen aan haar vergane glorie te hebben gelaafd en de obligate jungletocht te hebben gemaakt, ben ik aan het derde en laatste deel van mijn tocht begonnen. Van Manaus naar Belém, de Atlantische kust. Zoals te verwachten viel, was deze boot weer een slag groter dan de vorige. Ook waren er veel meer toeristen, en had de Braziliaanse muziek – mede daardoor – plaatsgemaakt voor Roxette en Europe.
Eurotrash op de Amazone. Wel werd de rivier nu een stuk interessanter. Veel groen, prachtige vergezichten en afwisselende afmetingen, maakte dit deel van de reis tot het boeiendste deel. Kon je de ene dag de oevers niet zien, de volgende dag moest je je bukken om de overhangende takken te ontwijken. Ook zag ik mijn zo lang verwachte indianen. In kano's waagde ze hun leven om dichtbij te komen, om daar vervolgens bedolven te worden onder liefdadigheid. Koekjes, kleren, zakjes geld; alles vloog van boord. Niet van de toeristen – die waren druk met filmen – maar van de Brazilianen. Zes dagen zou deze reis gaan duren. Nog een kleine week en ik had de Atlantische kust bereikt
En toen uiteindelijk Belém uit de mist opdoemde, kon ik een vreugdekreet niet onderdrukken. Geen vreugdekreet zoals ontdekkingsreizigers die plegen te slaken bij het zien van onontgonnen land, meer een kreet van opluchting. Twee weken van niets doen gaat aan je knagen, maakt je onrustig. Elke dag was welbeschouwd een fantasieloze herhaling van de vorige en als het niet voor het prachtige uitzicht was (en het spectaculaire voetbal), dan had ik me doodverveeld. De reis van Orellana had ik zo goed en zo kwaad als het kon over gedaan en een jongensdroom was vervuld. Wat wilde ik nou meer. Ook al had ik het allemaal spectaculairder voorgesteld, ik kan er vrede mee hebben. Temeer omdat ik nu aan een ander, groter avontuur kon gaan proeven: Brazilië.
De trossen werden losgegooid en de scheepshoorn blies een laatste keer. Nog een paar minuten en ik was in Belém. Hier zou een volgend avontuur beginnen.
Ferdinand Beltman schreef dit verhaal voor dagblad Metro.